Het begon met broodjes. Omdat het tijd werd voor een broodje. En we daar toevallig liepen. Want je kan overal lopen in Venetië.*
Op het pleintje waar we toevallig liepen, de Campo San Luca, kwamen heel veel straatjes uit, met heel veel hoeken – elk straatje heeft twee hoeken, dus ga maar na –, en op een van die hoeken zat een bakker. Ik moet zeggen: een patissier.
Want we kwamen voor de broodjes en gingen er vervolgens elke dag een gebakje eten.
Want ze hadden er vooral heel veel gebakjes, heel veel verschillende gebakjes ook vooral. Dat deden de Venetianen ook, zagen we, gebakjes eten, dus deden wij dat ook. Een toerist wil toch zo veel mogelijk niet toerist zijn en doen wat de autochtone bevolking doet. Pas dan word je helemaal een met de plek die je bezoekt, ben je los van waar je vandaan komt. Tenminste, dat denk je. Want de autochtone bevolking zal je altijd blijven herkennen, als toerist.
De broodjes kwamen om elf uur, ruim voor lunchtijd, als er aan de rechterkant van het buffet ruimte ontstond naast de gebakjes, de gebakjes daar een beetje op raakten. Als de broodjes dan weer op waren, zou de ruimte weer gevuld worden met gebakjes. Enzovoorts, enzovoorts, dag in, dag uit. Maar nu lagen er melkwitte boterhammen,** sandwiches, met van alles en nog wat ertussen en pistolets met lekker veel zaden erbovenop en pompoenpitten. Wij kozen voor de pistolets. Een mooie zaak, Marchini Time, met een lang buffet, waar iedereen even staand een kop koffie met wat erbij neemt.
** Ik zeg melkwit, maar ze waren bijna geel, die boterhammen, als brioches. Het is jammer dat ik er geen foto's van heb.
Ziet er heerlijk uit!
BeantwoordenVerwijderen